2013-12-30

DE OPLICHTER

5. DE WEDUWE

De beek droogt op: geen regen meer
sinds lange tijd. Het wordt dus tijd
om weg te gaan (woord van de Heer)
naar Sarefat dat – hoor ’t terzij! –
bij Sidon hoort. Bij Sidon waar
Izebel uit gesproten is.
Stad van vergif en van gevaar.
En honger nu. Benauwenis.

Een vrouw die brandhout sprokkelt voor
haar zoon en voor zichzelf en die
zijn vraag om water vlot verhoort.
Maar ook nog brood? 
                                     Nee, brood kan niet:
“Zo waar Hij, jouw God, leeft, ‘k heb nog
een handje meel, wat olie in
de kruik. Twee koeken bakken nog
als laatste maal voor ons gezin.
Dan sterven wij.”
                             En zij berust.
Een weduwe en wees bij Sidon. Dus.

Elia hoort. “Vrees niet”, zegt hij.
“Ga naar je huis, doe wat je zei,
maar bak de eerste koek voor mij.
Dan die voor jullie beiden. Hij,
mijn God, zegt jou: Vertrouw! Je meel
raakt niet meer op, je kruik blijft vol
totdat weer regen komt. Hoe veel
tijd ook verstrijkt, hoe zwaar, jij rolt
er wel doorheen.”
                               En zij, zij ging
en deed wat hij haar had gezegd.
Zij at, haar zoon, de vluchteling
die het met haar heeft aangelegd.
Van dag tot dag, van week tot week;
Haar meel nooit op, haar kruik nooit leeg.


 

>inhoud



  Website gebouwd door intronet