2015-01-20

EEN ZOON BEGRAAFT ZIJN VADER

4.1
Mijn vader kwam van ’t eiland Tholen,
de jongste uit een gezin van acht.
“Van achter Slikkot”: onverholen
armoe-adres. Zijn moeder bracht,
hoewel net weduwe geworden,
’t gezin kordaat op hoger orde:
“het spulletje” verruilend voor
een “hofstee”. Zij, gedreven door
geloof, maar nimmer toch behorend
-want nooit bedacht op eigen roem,
wist zij als zondaar zich verdoemd –
tot “ ’t volkje” van de uitverkorenen.
Die – aan de kachel zich gebrand –
de hel al voelde als Gods hand.


4.2
Mijn vader had dus zelf geen vader.
Zes maanden toen die overleed.
Zijn moeder was het ijzeren kader
waarin zijn kindzijn was gesmeed.
Hij mocht dan wel de jongste wezen,
verwend door broers en zuster, deze
plaats gaf haars inziens hem geen recht
tot meer dan hen was toegezegd.
Toen hij op school uitblonk in leren
en dus naar de normaalschool kon,
gaf zij niet thuis zonder pardon
toen meester dat kwam adviseren.
Hij kwam dus met de dood in ’t lijf
te werken in ’t gezinsbedrijf.

4.3
Helaas voor hem, zijn carrière
in ’t onderwijs liep hij dus mis.
Wat zou hij daar met al zijn flair en
verstand man van betekenis
geworden zijn! Maar ja, zijn gaven
op dat gebied voorgoed begraven,
werd hij – een cursus hier en daar –
uiteindelijk rijksambtenaar.
In plaats van voor de klas te stralen
commies ’s nachts wakend aan de grens,
wantrouwig jegens ieder mens
om smokkelaars te achterhalen.
Aangaande ijver, plichtsbesef
bekend slechts bij zijn naaste chef.

4.4
Ook op die baan nog moeten wachten,
want ook al was hij dan geslaagd
voor het examen, ze bedachten
dat als je een aanstelling vertraagt,
je op ’t budget mooi kan besparen.
Dus duurde het een aantal jaren
voordat hij eindelijk trouwen kon
met – weten wij nu echt – zijn zon.
Want zonnig was zij, vol vertrouwen,
naïef gelovig: mateloos,
oprecht en eerlijk: argeloos.
Een vrouw waarop je steeds kon bouwen.
Die met haar vader - met profijt -
hem van doemdenken had bevrijd.

4.5
De opa, waar ze mij naar noemden,
was zelfbenoemd evangelist.
Bij werk en vrije tijd steeds doende
met ernstig, vroom geredetwist
om elk te brengen tot de klaarheid
van wat hij zag als hoogste waarheid.
Dat God een God van liefde is,
geloofde, wíst hij heel beslist.
God oordeelt , ja, maar in genade.
Een man van een blijmoedigheid
die elke tegenspraak ten spijt,
wist: God verlost ons van het kwade.
Wij zijn, hoe of je ’t keert of wendt,
door Hem tot eeuwig heil bestemd.

4.6
En dat werd ook de overtuiging
van hem die met zijn dochter vree.
Al miste hij die blijheidsuiting.
Steeds op zijn hoede voor ’t cliché,
waar je – om uit de school te klappen –
mijn moeder vaak op kon betrappen,
want vroom, maar ook wat klakkeloos.
Hij zei dan niks – keek slechts wat boos.
Wanneer hij deelnam aan gesprekken,
gaf hij zijn mening niet direkt,
beluisterde wat werd gezegd,
maar wist de aandacht snel te trekken,
als hij dan wat te berde bracht.
Want wat hij zei, dat had gezag.

4.7
Zo leerde ik mijn vader kennen
van kindsbeen aan, de man op wie
-hoe weinig het ook viel te ontkennen
dat ik toch heel wat meer kopie
van moeder was – ik wilde lijken.
Een voorbeeld om je aan te ijken.
Slechts een belastingambtenaar,
maar ook man met een oordeel waar
steeds naar geluisterd werd, want wijs en
zeer resoluut. Dat binnen in
hem spanning zat, zag niemand in.
Men was gewend zijn rust te prijzen.
En hij zag hierin ook zijn rol;
betaalde later pas zijn tol.

 

> inhoud



  Website gebouwd door intronet