1987-07-01

DE BINNENWEG

3.

Toch altijd weer de monnik willen zijn
met heldere wintersheid rondom je kluis.
Je put je water, eet je brood, je dag
is als een schoongewassen hand.
Vel over been, maar vel en been.
Adem tot in je buik. Een huiver van geluk
om rinse eenzaamheid.
                                      Op stomme beevaart
naar mijn heilig graf. De rauwe droom,
het ongemaakte woord, bestorven in
mijn mond, besterft me op de lippen.

>inhoud



  Website gebouwd door intronet