1985-10-14

SEPTEMBER

12.

Vertrokken, maar mij meer nabij dan ooit:
voedsel van hoop en haat, van diep in mij
vermorzelend gebeuren. Mijn lichaam dat zich niet
verlaten laat, maar kreunend, steunend, wonderlijk
mij onderhoudt, een antwoord als van ’t einde
van ’t heelal, een echo die ik niet begrijp,
die mij tot ’t innerlijkst doortrilt.

Dit wat ik moet beseffen: ieder draagt
de ontkenning van zich in zich mee. Dat wat
ik niet wil, spruit uit wat ik wel wil voort:
drang om te groeien, niet om oud te worden,
drang om te houden van, niet om te binden.
En moet ik om mijzelf te zijn, mijzelf
niet weer verliezen? Daarom verkeren wij
altijd in de verkeerde wereld:
verkering is het doel toch dat wij zoeken?

Ik dus, een oeveraas, dat op de grens
van land en water zweeft, grijs kind dat haast
onhoorbaar voor zichzelf uit zingt
van sterrenstoffelijke herinnering.

                               Amsterdam, juni 1985

>inhoud



vorige pagina | volgende pagina
  Website gebouwd door intronet