1990-09-01

PIM

HOOFDSTUK 1


1.1

Het zonlicht scheen door de vitrage
En maakte vlekken op ’t tapijt.
’t Was duidelijk een entourage
Van goede smaak en kwaliteit.
Hier woonde een heer. Met recht: hier woonde,
Wat bleek uit wat zich verder toonde
In deze postmoderne flat:
Rook van een Dunhillsigaret
Spiraalde uit kristal naar boven
Vanuit de leren zitkuil waar
Het lichaam van de eigenaar
Wat slordig lag met daarenboven
Vlakbij zijn hart een toefje rood.
Ontegenzeggelijk: hij was dood.


1.2

Politie zal hem later vinden
Maar voor dit vluchtige moment
Verplaatsen wij ons, lieve vrinden,
Van dit fataal appartement
Naar waar in stegen en in sloppen
Je nog altijd het hart hoort kloppen
Van haar die sleets, maar onversaagd
De kroon van heel Europa draagt.
Daar slalomt op zijn fiets onschuldig
Om Amsterdammers (mens of paal)
De jonge held van dit verhaal.
Een autorijder, ongeduldig,
Gebruikt zijn toeter, niet zijn rem
En boort zich vloekend in een tram.


1.3

’t Is Pim, de branie van 2 havo,
Die daar zo lenig manoeuvreert.
Hij heeft al vaker zijn bravado
In het verkeer gedemonstreerd.
Nu staat hij ook vooraan te kijken
(Altijd weer hopen: zijn er lijken?).
Het voertuig is wel total loss,
De rijder lijkt wat minder bros.
Dus stapt hij op, hij moet nog meer doen.
Juist dankzij deze fietspartij
Verdient hij mooi een centje bij
En stilstaan zou zijn beurs maar zeer doen.
Op school is ’t hem al ingestampt:
Stilstand leidt maar tot achterstand.


1.4

Wat moet hij doen op deze morgen?
Zijn oom, een snelle advocaat,
Heeft altijd brieven te bezorgen
Maar is in ’t weekend vaak te laat.
Zijn bezigheden vrijdagavond
Wanneer hij, zich met witbier lavend,
Duikt in ’t hoofdstedelijk circuit,
Vereisen van zijn energie
Toch al genoeg. Als man in bonis
Gelukkig voor hem geen bezwaar:
Met hulp van Pim speelt hij het klaar,
Diens kastekort is immers chronisch.
Zo leidt hun nood in geld of tijd
Bij beiden tot tevredenheid.


1.5

Van alles wat Pim moest bestellen
Op deze dag rest nog één brief,
Persoonlijk nu ter hand te stellen
Aan Thijs van Klaveren, actief
In niet heel duidelijke zaken
(Waar niemand iets mee had te maken.
Wie er zijn neus in steken wou,
Kon rekenen op een watjekouw).
Dit joviale personage
Zat dit moment op de Nieuwmarkt,
Genezend van een hartinfarct,
Te schransen aan een varkenshaasje.
Hij woonde praktisch in die kroeg
Dus als adres was dat genoeg.


1.6

Nieuwmarkt, hart in een web van stegen,
Vol mensen, auto’s, kraampjes, waar
De Waag fraai tussen is gelegen
Als Mokums grootste urinoir.
Twee zestigplussers op een stoepje
Genieten van hun vloeibaar snoepje.
Een jonge spuiter wacht vol hoop
Op handelaars met goede dope.
Pim mag die buurt wel: sexreclames,
Die rode lampjes aan de gracht,
Vooral aantrekkelijk bij nacht
Al die uitnodigende dames!
Toch brengt nu geen hem van de wijs:
Hij haast zich naar de kroeg van Thijs.


1.7

Na ’t zonlicht buiten is het wennen,
Wat is het donker in die tent!
Hij moet de hele kroeg verkennen
Voor hij Thijs goed en wel herkent.
Die ziet hem ook, roept “Alle donders!”
En krijgt op slag wat ongezonders,
Wil nòg wat zeggen, kàn niet meer,
Zijn armen zwaaien heen en weer,
Zijn ogen puilen uit hun kassen.
“O Jezus! Thijs! Wat heb je nou?”
Krijst verontrust de barjuffrouw.
Maar wat voor antwoord zou hier passen?
En zachtjes mompelend “sodeju!”
Zakt hij voorover in de jus.


1.8

Ontsteltenis, gekrijs en vloeken:
O Attenoje, G.V.D.!
Men roept om dokters, pillen, doeken
En ieder helpt een handje mee.
Barmeisjes nijver praktiseren
Hun kennis in reanimeren.
Vergeefs die zorg, dat liefdeblijk
Want Thijs blijft doodgewoon een lijk.
Beroerd! Hij zal geen vin meer roeren.
En Beppie, zijn gewezen vrouw,
Valt bij die wetenschap prompt flauw
(Dat Thijs haar zó nog kon ontroeren!).
Intussen let er niemand op
De jongen met de envelop.


1.9

Gedeisd hield Pim zich in die drukte
En zorgde dat hij buiten kwam.
Het was maar goed dat het hem lukte
Voordat ’t verdriet verwerd tot gram,
Die zich, omdat hij ’t onheil stichtte,
Geheel en al op hem zou richten.
Hij snapte niet wat was gebeurd
Maar haast zich wel naar huis. Hij treurt
Niet al te zeer om Thijs’ verscheiden.
Hij zit meer met het ongerief
Van de nog niet bezorgde brief.
Dat zou zijn oom niet erg verblijden!
Snel oom gebeld, maar wat een strop:
Zijn lieve oom neemt niet meer op.

>inhoud



  Website gebouwd door intronet