2003-10-04

HET JOODSE BRUIDJE UIT DE RUBENSSTRAAT

HOOFDSTUK 2 BIJLES

2.1
Zij ziet de vogels bezig buiten
vanachter haar werkkamerraam:
die hebberigheid, dat niet te stuiten
instinct, dat hard, onaangenaam
getsjilp uit honderd spreeuwekelen.
Zij kan de wrevel niet verhelen
die dit gebeuren bij haar wekt.
Van haar gezicht valt dit effect
als uit een open boek te lezen.
Dat is zij ook: een boek. Zo echt.
Zo letterlijk. En zo loodrecht
moet dan ook steeds haar oordeel wezen.
Zo zuiver. Scherp desnoods. Al leidt
dat dan misschien tot eenzaamheid.


2.2
Haar bijlesser laat op zich wachten.
Geïrriteerd keert zij weer naar
haar tafel terug, met haar gedachten
bij ‘Cicero’, de nota waar
zij steeds maar weer de laatste dagen
aan bezig is: de grote vragen
waar je als school van nu voor staat
en die de Leiding liggen laat.
Beleid is nodig! Maar ze weten
gewoon niet wat ze moeten doen.
Zij weet wel wie met goed fatsoen
zich daarvan beter had gekweten.
En zeker ook in dat verband
is dus haar nota relevant.


2.3
Wat haar verschrikkelijk kan storen
is de verspilling van talent.
Juist op een school zou dat niet horen
want daar is immers evident
al zo veel intellect te vinden.
Zíj zou…Maar ze wordt midden in de
gedachtestroom die haar doortrekt
gestoord: de telefoon. Zij checkt
het nummer dat wordt weergegeven,
neemt dan schijnbaar onaangedaan
de hoorn op en noemt haar naam
en hoort een stem die luid, verheven
en op zijn allereloquentst
haar “Wees gegroet, Maria!” wenst.


2.4
’t Is Hans. Van school. Die denkt weer grappig
te moeten zijn. Niet oncharmant,
maar haars inziens wel erg zoetsappig
en steeds wat aan de slappe kant.
Daarom bij leerlingen en leiding
erg populair. Allicht. Vermijding
van alles wat de rust versjteert,
staat in de school hoog genoteerd.
En Hans die geeft geen moeilijkheden.
Dat is een warm, meevoelend mens,
die maar het liefste ieders wens
blijmoedig tegemoet wil treden.
Dus eigenlijk een grote zak.
Toch heeft ook zij voor hem een zwak.


2.5
“Twee dingen heb ik op mijn lever.
Het eerste is: mijn mentorklas—
-- natuurlijk vind je het gezever,
maar luister even, want ik was—
-- nee, heus, geloof me! Echt, ze werken!
Dat zul jij zelf toch ook wel merken?—
-- Maria! Denk je dat nou echt?!
Ik heb je al zo vaak gezegd
dat je ze niet moet onderschatten—
-- nee, ik zei: onderschatten – juist!
Jij wil altijd maar op de vuist.
Wanneer hou je nou op met katten?”
Zoals bij hun contact zo vaak
Is het ook nu dus echt weer raak.


2.6
’t Verdedigen van de belangen
van zijn pupillen valt Hans zwaar:
want hoe hij het ook aan wil vangen,
elk voorstel wacht een nieuw bezwaar.
Na een net ingehouden ‘merde’
brengt hij zijn tweede punt te berde:
“Je zei toch onlangs dat je was
geïnteresseerd in Levinas?
Dan heb ik iets voor je gevonden:
een cursus van een keer of drie:
Totalité et Infini;
Hoofdlijnen; Teksten; Achtergronden.
Ik dacht direct dat is nu net
wat jij, Maria, nodig hebt.”


2.7
“Dat zal ik zelf nog wel bepalen.
Daar heb ik jou niet nodig voor.
Maar toch, bedankt. Want jouw verhalen
die waren het vooral waardoor
ik mij begon te interesseren.
Die cursus kan me wellicht leren
wat het nu voorstelt in praktijk.
Maar vóórdat jij van mij gelijk
krijgt, moet er nog wel wat gebeuren.”
Ze zwijgt. Hij mag niet merken wat
hij nog voor haar betekent. Dat
zou toch een wond maar openscheuren
terwijl – dat weet ze accuraat –
daar echt niets tegenover staat.


2.8
Zij legt de hoorn neer. Intussen
hoort zij de bel beneden gaan.
Dat hoeft ze niet meer uit te plussen:
haar bijlesleerling dient zich aan.
Geen tijd voor lange mijmeringen
die zich bij haar op willen dringen,
herinneringen aan een nacht
vol van gepaste sterrenpracht
en zware, geile bloemengeuren
toen zij en Hans haast als een dief…
Ach, Hans, wat was hij toen echt lief..
Wat kan in zo’n nacht veel gebeuren….
“Mademoiselle! Quelle horreur!
Vous ! En retard une demi-heure !’’

>inhoud



  Website gebouwd door intronet