2003-10-04

HET JOODSE BRUIDJE UIT DE RUBENSSTRAAT

HOOFDSTUK 5 ETENTJE

5.1
Hans laat hen stralend lachend binnen:
“Wees welkom! Hier is altijd plek
voor mensen die elkaar beminnen!
Ga zitten! Al een beetje trek?
Maar eerst: wat willen jullie drinken?”
Terwijl zij in de kussens zinken,
gaat zijn geratel door: “maar goed
dat het niet alles kosjer moet,
want ik zou niet hebben geweten
hoe ik het dan met goed fatsoen…--
Maar Jozua, kan jíj dat doen?”
Die, helder: “alles mag je eten.
Het hoeft niet steeds kosjer te zijn:
de reine is toch alles rein?”


5.2
“Denk maar aan Petrus met het laken
dat voor hem uit de hemel kwam
vol dieren van elk slag en smaak en
waarvan het goed was dat hij nam.
Wat God zelf heilig heeft geheten,
zou ik dat weigeren te eten?”
“Natuurlijk is me dat bekend,
maar dat is ’t Nieuwe Testament.
Wat heeft een Jood als jij te maken
met wat daar opgeschreven is?”
Maar dat heeft Hans volledig mis.
Voor Jozua zijn dit echt zaken
waar juist een bijbelvast rabbijn
met vrome aandacht bij moet zijn.


5.3
’t Is duidelijk: ook onder ’t eten
gaat de discussie heftig door
en Hans laat hen heel eerlijk weten
verbaasd te zijn: “Als ik jou hoor
dan denk ik haast de kerk te horen.
Ja, sorry, dat ik plompverloren
dat zo maar zeg, maar het is waar.
Maar nu staak ik mijn commentaar:
Wat vinden jullie van het eten?”
Welnu, dat blijkt, want met veel zin
gaat gang na gang er heel vlot in.
Als kok heeft Hans niet stilgezeten.
“Ach”, zegt hij dromerig, “drank en spijs
zijn voorsmaak van het paradijs.”


5.4
Na ‘t copieus dineren komen
de koffie en de Armagnac.
“ ’n Sigaar?” “Ja graag!” Intussen bomen
ze door: de school, het leraarsvak
komt uiteraard heel snel ter sprake.
Hans’ houding evenwel inzake
Maria’s nota ‘Cicero’
blijft toch beneden het niveau
van wat je van hem mag verlangen:
“ ‘Quo usque tandem’ kan dat wel ?”!
Maar dat is toch een bagatel!
Het gaat om haar gedachtegangen,
het perspectief dat onverkort
in haar kritiek hier zichtbaar wordt!


5.5
En bovendien—Maar Hans’ interesse
gaat toch meer uit naar Jozua
en naar de Joodse levenslessen
uit bijbel en diaspora.
“Je kan het niet genoeg waarderen
wat wij van Israël kunnen leren!”
Nu, die bewering leidt beslist
niet tot een nieuwe redetwist.
Dus nog het glas maar volgeschonken
en op het leven weer getoost:
Daar ga je! En: Gezondheid! Proost!
En dan toont Hans – hij wíl graag pronken – ,
al kost het even wat gezoek,
zijn trots: een Joods gebedenboek!


5.6
“Kijk hier: mijn ‘siddoer’, mijn ‘tefille’,
1750 hier gedrukt,
een koopje, echt, ik stond te trillen
toen het me zo maar was gelukt.
Nou, jou hoef ik niet uit te leggen
wat al die titels willen zeggen:
’t Sjema, het Sjemonee Esree…
Ach, zit het mij een beetje mee,
dan kan ik ’t ook nog aardig lezen.
Al is mijn kennis gedateerd,
ik heb het toch nog niet verleerd.
Ja, dominee wou ik niet wezen,
maar theologisch onderlegd?
Da’s voor het leven lang niet slecht.”

5.7
Ze zien hoe plots van diepe ontroering
de hand van Jozua haast beeft
als Hans tijdens die redevoering
het kleinood aan hem overgeeft.
Hij weet ook even niets te zeggen.
Dan – om het kennelijk uit te leggen –
zegt hij al stamelende dat
zijn moeder ooit zo’n boek bezat.
“Zij is--…”, zijn stem lijkt te bezwijken
en de zo juist begonnen zin
verstomt, terwijl hij bladert in
het boek, soms stilhoudt om te kijken.
Zijn lippen lezen stom: je hoort
geen enkele klank, laat staan een woord.


5.8
Nadat hij het weer heeft gesloten,
houdt hij ’t nog even in zijn hand
en zegt wat moeizaam, volgeschoten:
“Dit is ons draagbaar vaderland.
In de woestijn waarin we dwalen,
zal niemand ooit het einddoel halen
zonder ’t bezit van dit kompas.”
Men zwijgt. Woestijn. Hans, wit als as,
ziet voor zich concentratiekampen,
een volk met helse zakelijkheid
naar de vernietiging geleid,
maar toch niet in de grond te stampen.
Maria, overbluft, verward,
bewaart de woorden in haar hart.


5.9
Maar als zij samen huiswaarts keren,
is Jozua geïrriteerd.
Hij schampert over vrome heren,
’t gekwezel dat Hans debiteert.
“Zo’n tiep dat zo de kans zal grijpen
de kat in ’t donker flink te knijpen!
Zo’n vet mislukte dominee!
Wat heb je daar nu eigenlijk mee?”
Op die vraag blijft Maria zwijgen.
Ook later bij hun vrijpartij,
een nachtelijk gevecht, waar zij
het heftig er van langs moet krijgen.
Alsof hij zich in haar ontlaadt
van blinde, grondeloze haat.

>inhoud



  Website gebouwd door intronet