2003-10-04

HET JOODSE BRUIDJE UIT DE RUBENSSTRAAT

HOOFDSTUK 4 DOCENT ZIJN

4.1
Ze kijkt, terwijl ze zit te ontbijten,
een schriftelijk van gister na.
Men zal haar nooit kunnen verwijten
dat zij gemaakt werk veel te laat
aan leerlingen heeft teruggegeven.
Strikt! Tussen wat staat opgeschreven
door stuntelige knuistjes wast
een veld van vuurrood streepjesgras.
Wat moeten ze nog heel veel leren!
Al strepend stijgt haar ergernis
die tegelijk ook wanhoop is,
want steeds opnieuw blijkt corrigeren
een aanslag, dodelijk fataal,
op elk docentenideaal.


4.2
Zij neemt een hap, naar buiten starend:
de tuin, de winterochtendlucht…
om plotseling omhoog te varen:
hoort zij op één hoog al gerucht?
Dat kan nog niet. Pas tegen tienen
begint zijn vaste dagroutine
van lezen (meestal), praten (vaak)
en schrijven (soms). Met naast die taak
genoeg tijd over om te eten,
ervóór, -bij, -na steeds alcohol.
Ook haar glas moet daarbij steeds vol:
met lijf en ziel moet je toch weten
dat het genot van drank en dis
allang reeds Gods bedoeling is.


4.3
Het is toch nauwelijks voor te stellen
dat hij nog maar een week er is.
Wie had haar ooit durven voorspellen
dat maar door één gebeurtenis
haar leven zo als nieuw zou worden?!
Als nieuw? Nee: NIEUW! De vaste orde
van haar bestaan: omvergegooid
zoals voorheen haar echt nog nooit
op geen manier is overkomen.
Maar zij is tegelijkertijd
vol ongekende zekerheid
want zij heeft het besluit genomen
te laten huis en haard en al
voor ’t land dat God haar wijzen zal.


4.4
Dat zij zich nu zo vroom kan uiten,
verbaast haar zelf haast nog het meest.
Nooit eerder ging ze zich te buiten
aan taalgebruik in deze geest.
De kerk voor haar – heel lang geleden –
dat was de mis, je zedig kleden,
in ’t wit eerste communie doen,
bedenken wat met goed fatsoen
je aan zonden bij de biecht moest melden…
Dat was zelfs even ’t visioen
van non te worden….ja! hoe groen!
Geen banden die haar heel lang knelden:
al lang voor haar studententijd
was zij ’t geloof volslagen kwijt.


4.5
Nu is dat plotseling doorbroken.
Hoe dat nou kan, begrijpt ze niet.
Ze weet zich, voelt zich aangesproken,
een wonder dat aan haar geschiedt.
Een wonder als ze nooit zou dromen
is haar milddadig overkomen.
Een vrede van een overdaad
die het verstand te boven gaat,
heeft van haar hart bezit genomen.
Wat zij ooit zocht, maar nimmer vond,
krijgt zij om niet in dit Verbond
met wie als bode is gekomen
haar roepend op te gaan met hem,
de leidstar naar haar Bethlehem.


4.6
Ze moest het Hans direct vertellen
hoe dankbaar zij was voor zijn raad.
-- Hij glimlacht blij. Verrek, er wellen
om het verbazend resultaat
hem bijna tranen in de ogen.
“Gelukgewenst!” zegt hij bewogen,
“wat heb ik jou dit al heel lang
gegund. En eerlijk, ik was bang—”
Hij onderbreekt zichzelf: “we moeten,
lijkt mij, elkaar maar gauw eens zien.
Een eetafspraak bij mij misschien?
Ik wil heel graag hem zelf ontmoeten!” --
Die Hans, wat was die echt verrast!
En bovendien: zo enthousiast!


4.7
Zij moet nu wel snel af gaan ruimen:
het werk is klaar, ’t ontbijt gedaan.
En nog een keer de school verzuimen
(de derde keer!), dat zal niet gaan.
Ach spijt, om het maar zo te zeggen,
om zich bij zijn eis neer te leggen
om thuis te blijven, nee, dat heeft
ze zeker niet, maar ja, het geeft
wel bij haar planning wat problemen.
Maar hij staat daar echt niet bij stil,
dus moet zij maar om vredeswil
het zekere voor ’t onzekere nemen.
En daarom – als een dief kwansuis –
sluipt zij nu stilletjes uit huis.

>inhoud



  Website gebouwd door intronet