2013-12-30

DE OPLICHTER

12. STRIJD

Het volk verzamelt zich hier op de berg
tezamen met de honderden profeten
die allen brood van ’s konings tafel eten.

Elia ziet ze komen, vraagt getergd:
“Hoe lang blijf je op twee gedachten hinken?
Nu: Kies!” Maar ’t volk zegt niets. Geen woord. Doodstil.
Daartegenin laat hij zijn stem weerklinken:
“Dus strijd! Je kunt het krijgen zoals je ’t wil.
Als enige die over is, neem ik
het op tegen vierhonderdvijftig man!”

Hij in zijn eentje vanaf dat ogenblik
wel mooi de regisseur en presentator van
wat hier nu komt: Het Groot Brandofferspel.
Spektakel! Kijk, dat wil het volk dus wel.
Twee stieren halen, altaren opbouwen.
En Baäl krijgt royaal de eerste beurt..
Want – voelt Elia – dat zal ze berouwen.
Hij weet heel zeker dat er niets gebeurt.
Dat Baäl niet bestaat, dat is een zekerheid.
(Dat Hij… Voor daarover denken is het nu geen tijd.)

Die Baälpriesters doen wel stinkende hun best:
biddend aan één stuk door, al hinkend om
hun offerplek en zich zelfs op het lest
verwondend bloedens toe. Maar het blijft stom.
Elia kan niet laten ze te stangen:
“Hij mediteert! Hij zit op het toilet!
Hij is op reis, te diep door slaap bevangen!
Roep harder! Schreeuw! Dan komt hij wel uit bed!”

Maar niets. Geen woord. Doodstil. Doodstil: precies.

En nu gaat het erom. Hij roept het volk: “Kom!
Wij gaan het altaar van de Heer, zijn heiligdom,
herstellen. Nu.”

                            Uit twaalf stenen wies
het altaar op. En twaalf is heel Israël.
Hij graaft een gracht om heel het altaar heen.
En drie keer giet het volk op zijn bevel
vier emmers water over offer, hout en steen.
Heel Israël. En op de grens van dag en nacht
bidt hij de Heer: “O God van Abraham en Izaäk
en Israël, toon nu vandaag Jouw macht,
dat Jij hun God bent, ik – hoe klein en zwak
niets waard dan ook – Jouw knecht. O. Heer, doe recht!”

En het blijft stil een ogenblik. 
                                               Jij. 
                                                     Wie
ben jij? 
                  Wat is de grond van wat je zegt?

Je bent een wolkje boven zee. 
                                                  ’n Vent die
zich uitstrekt over een dood kind. Zo stil.

Toen viel het vuur, verteerde offerdier,
hout, steen, het water in de gracht! Een lier!
En heel het volk viel op zijn bek, één gil:
“De Heer is God! De Heer is God! en greep
op zijn bevel de Baäldienaars vast
en bracht ze naar de Kisonbeek.

Waar hij ze slacht. Hoor goed! Hoe ongepast
in onze ogen ook: hij slachtte hen.
Zo staat het er. Feit waar ik niet aan wen.
Al snap ik wel: waar Hij regeert,
daar is geen plaats voor Baäls meer.

 

>inhoud



  Website gebouwd door intronet