2005-05-01

NAAR DE GRENS VAN HET FILIOQUE

NASCHRIFT

Mönnich meent in zijn Geding der Vrijheid dat het theologisch verschil niet zo groot was en dat het overkomelijk was geweest. Het filioque noemt hij zelfs een hobby van Karel de Grote. De oorzaak van de scheuring lag niet in theologische verschillen. In 1054 stond het filioque op één lijn met het meningsverschil over het baardscheren. En dat toen het schisma zich had voltrokken, bleef lange tijd onopgemerkt. Ik denk dat hij gelijk heeft. Vanaf 476 liep de geschiedenis voor Oost en West anders. In het Westen viel het rijk weg en bleef de kerk bestaan, ook als drager van de klassieke cultuur. Toen later het rijk in een nieuwe gedaante weer terugkwam, stond de kerk minstens op gelijke hoogte met de keizer: grond voor verdeeldheid en strijd, maar ook voor discussie en vernieuwing en met de ruimte voor nieuwe machten om zich ernaast te ontwikkelen. In het Oosten had de kerk ten opzichte van de christelijke keizer een ondergeschikte positie en daardoor kreeg de dialoog tussen die twee nooit zo ‘n dramatische omvang. Bovendien werd men voortdurend bedreigd door vijanden van buiten, men kon zich de luxe van discussie ook nauwelijks veroorloven. Uiteindelijk werd die bedreiging voor Byzantium fataal, ook al namen dan anderen van haar de fakkel over. In het Westen is men zich vaak te weinig bewust van de rol die het Oosten als borstwering voor het Westen heeft gespeeld.
Het verschil in ontwikkeling bepaalde dus het conflict, maar dat kwam niet tot uiting in de discussie. Die bleef hangen in theologische argumenten als het filioque. Dat is niet zo verwonderlijk. Gebrek aan inzicht in de situatie waar je deel van uit maakt, is niet alleen een eigenschap van de mensen van toen.

>inhoud



vorige pagina | volgende pagina
  Website gebouwd door intronet