2007-09-03

KEYX EN ALKYONE

4. OVIDIUS HERHALEN

4.1
Ovidius herhalen mag je
nu niet meer zo maar doen. Je moet
als vlag op je kunstzinnig vrachtje
oorspronklijk zijn. En dus je doet
maar wat, het liefste flink choqueren,
al zal dit nimmer resulteren
in – laat me denken – ballingschap.
En ja, de krenten uit de pap
zijn al decennia geleden,
toen avantgarde nog wat had,
eruitgehaald. Dus: dim maar wat,
de strijd is al zo lang gestreden.
Ik denk niet van “wat moet ik nou?”,
ik maak gewoon maar iets. Voor jou.

4.2
Gewoon dus maar ’t verhaal vertellen
zoals het ging, onopgesmukt:
hoe onrust Keyx kwam te kwellen
en hij, door zorg terneergedrukt,
besloot Apollo raad te vragen,
maar daarvoor zich op zee moest wagen
omdat de weg naar Delfi vaak
door rovers hachelijk werd gemaakt.
Alkyone haar intuïtie
zei, toen ze ‘m pakken zag: “O nee!
Toe, Keyx, liefste! Niet naar zee!”
Hij: “Jij ziet spoken waar ik niets zie.
Ik kom gauw weer.” Zij drong nog aan,
toen liet ze ‘m tegensputterend gaan.

4.3
Het schip was bijna halverwege,
toen brak de storm los, breidelloos.
Orkaankracht, mens, wat doe je ‘r tegen?
’t Schip rede- en zij reddeloos.
Wat moeite zich de roeiers gaven,
zo heilloos ver van heul en haven,
was – weerloos tegen dit geweld –
hun oordeel al te vlot geveld:
in wolkenkrabberhoge golven
en poolnachtzwarte duisternis
een zeemanssnelbegrafenis
door megatonnen zee bedolven.
Wat restte, was wat hout en puin
temidden van het ziedend schuim.

4.4
Alkyone was nu al weken
aan ’t bidden, offeren, elke dag
terwijl het voorwerp van haar smeken
al dood in zee te dobberen lag.
Één van de vroom geadresseerden
was Hera, die zich zeer geneerde
en dan ook vond (voor haar fatsoen
alleen al!) wat te moeten doen.
Zó bidden zonder resultaten,
dat maakt de mens nog eens beslist
tot doorgewinterd atheïst!
Men zal de boel de boel gaan laten
en denken: goden? Serieus:
die eten enkel uit hun neus!

4.5
Dus liet ze prompt haar bode komen
en zei: “Ga naar de grot van Slaap,
bestel bij hem één van zijn dromen,
één dus die Keyx goed naäapt.
Die moet hij fluks naar Trachis sturen
om in de vroege morgenuren
aan de nog slapende vorstin
zich voor te doen als Keyx’ schim
om haar de waarheid te vertellen.
En zoals Hera ’t had bedacht,
gebeurde het dan ook die nacht.
Maar dat het haar zo zou ontstellen
dat zij zich blind naar buiten spoedt,
nee, dat had Hera niet vermoedt.

4.6
Zij rent en denkt: wat ik voorvoelde,
die vrees en angst, die waren waar!
Alleen de ramp waarop het doelde,
die werd ik, stomkop, niet gewaar!
Ach, was ik maar met hem vertrokken!
Dan had geen scheiding zich voltrokken.
Dan had ik hier nu niet gestaan,
maar was ik mèt hem doodgegaan!
Zij rent, zij snelt, zij ijlt, blijft hollen
totdat ze plotseling zich bezint
dat zij zich op het strand bevindt.
Zij ziet de zee, de golven rollen,
kijkt beter, ziet wat, ziet – O, God!
Daar! Keyx' stoffelijk overschot.

4.7
Het toeval is soms heel hulpvaardig:
het snijdt vaak mooi een bochtje af.
Bedenk hoe saai, onaandachtwaardig
met Keyx in zijn zeemansgraf
’t verhaal zich verder had ontwikkeld.
Nu ging het anders: zij, geprikkeld,
vloog naar hem toe, precies: zij vloog,
een vogel wiekte naar omhoog,
liet daar haar schrille wekroep horen
en streek toen bij de dode neer.
En kijk hoe daar uit kleur en veer
een tweede vogel wordt geboren!
Twee vogels, nog onwennig maar
wegvliegend naar de evenaar.

4.8
’t Is hartje winter maar er woeden
geen stormen op de oceaan.
Daar op de golven aan het broeden
een vogelpaar, stoer, toegedaan
elkaar, de taken die ze delen.
O, zie ze daar met hun fluwelen,
verliefde vleugels om elkaar,
een warm nest in de winter waar
de winden en de golven maar een
terloopse rimpel zijn. Een kust,
een tuin van wondere vrede, rust
temidden van de woeste baren.
De hoge zee een levenspad.
O, koningspaar, hoe doe je dat?
 

>inhoud



  Website gebouwd door intronet