1985-10-14

SEPTEMBER

2.

Nacht is het. In het zomerwoud houdt kleur
zich nog verborgen onder ’t kreupelhout
maar maanlicht toont het pad. Een ruiterstoet
verlaat het land, een ander reisgezelschap
maakt er zijn entree en beide rijden
door hetzelfde bos. De blauwe maan
laat schaduwstrepen lopen, licht als een vlinder
dansen over kleed en paarden. Het pad
dempt hoefslag tot een dof geklop. Soms kraakt
het leer, soms breekt – een hoge tik – een tak.
De een verlaat het land, de ander komt
het binnen. Nog heeft de een de ander
niet bereikt. Gesprekken flardgewijs,
het tijdstip van het halve woord: vermoeidheid
en verwachting brengen hetzelfde voort.
In beide groepen onnadrukkelijk middelpunt
een vrouw, een kern van stilte. Zij zouden
zusters kunnen zijn: kijk naar het haar,
de hals, de houding op het paard, kijk naar
de hand die losjesweg de teugel voert.
Alleen hun blik moet anders zijn. En als
ze zouden spreken, zou je ’t horen,
ja, zelfs als zij hetzelfde zeiden, zou
het anders klinken, zouden zij elkaar
ook niet begrijpen: verwantschap leidt
niet tot begrip —integendeel, hoe nader
tot elkaar, hoe scherper ook de grens
jij-ik, het in de verte grijs detail
valt niet meer over ’t hoofd te zien;
wie samensmelt, verliest of rooft —
Zij spreken niet, zij rijden voort, twee
amazones door hetzelfde bos en door
een ander leven. Je ziet de bomen of
het bos, je hoort de takken of de wind,
een vogel kweelt of zingt: de onvermijdelijke
parallax. Zo gaande in één cadans
steeds nader tot elkaar. Soms knikt een paardekop
omlaag, een staart zwaait op, een hoef
strijkt schrapend langs een steen, een slaperige
ruiter veert omhoog en zoekt vergeefs
een antwoord op een niet gestelde vraag.
Wie is de oudste van de twee, zij die
als eerste gaat of die als laatste komt?
Een vraag waarop geen antwoord nodig is:
zijn wíj niet ouder ook dan de vergeelde oudooms,
strohoed jolig op het hoofd,
poserend voor het een of ander groen
priëel dat aan de onderzijde krult?
Zo blijft toch Mozart eeuwig vijfendertig
en jonger nog, maar wij…?
Zo komt zij dan de jongste, grijzer dan
haar zuster in een ouder land dan de ander
achterlaat. Zo naderen zij elkaar —
het bos verstilt, beweging wordt
tot trillend neusgat teruggebracht — en gaan
zo ongezien elkaar voorbij: twee paden,
parallel, dichtbij elkaar, nooit samen.

>inhoud



  Website gebouwd door intronet