1990-09-01
PIM
HOOFDSTUK 6
6.1
Voordat Van Dijk haar kan bereiken, Wordt zij een rouwkoets ingesleurd. Hij kan hem nog maar net ontwijken Wanneer die rakelings langs hem scheurt. “Vooruit, die zwarte auto volgen!” Beveelt hij, grimmig en verbolgen, Terwijl hij over ’t kerkhofgrind Snel naar zijn eigen wagen sprint. Hij ziet ze door het hek verdwijnen Als hij zijn eigen auto start, Maar dan is hij ook weg om hard Langs zuilen, kruisen, cherubijnen Te racen naar de toegangspoort. De zielenrust wordt wel verstoord!
6.2
Bij ’t hek geremd, rechtsaf geslagen. Mooi! Dit wordt snel een wandelpad! Maar ’t blijkt dat de begrafeniswagen Daarmee geen moeite heeft gehad: De paal om ’t snelverkeer te weren Moest iemand nodig amoveren. (Veel van de burgers dezer stad, Die denken gauw: je kan me wat!). Dus rent nu ieder voor zijn leven, Springt, valt, rolt, duikt, maakt kortom baan Om hier een zekere dood te ontgaan, (“Dat noemen ze nou wandeldreven!”) Maar de auto’s dwars door heg en steg Vervolgen bliksemsnel hun weg.
6.3
Bij ’t Kalfje is het lekker kletsen En Rembrandt zit als beeld er knus De Bijl….pardon: Zuid Oost te schetsen. Toeristen stromen uit de bus Om dit zo typisch Rembrandtieke: Die molen! Die rivier! Te kieken. Maar plotseling een rauwe schreeuw: We zijn terug in deze eeuw! Met ijselijke snelheid vlogen Twee auto’s – maar het leek er één – Door ’t beeld en door verbeelden heen. Die foto was wel erg bewogen! Eén vraag in dat gehutseklus: “Is such a funelal leal Dutch?”
6.4
Van Dijk heeft nu geen tijd voor vragen En evenmin voor commentaar. Hij moet die rouwauto najagen Op de Europaboulevard. Al laat hij dan zijn motor loeien, Hij ziet zijn achterstand weer groeien. Verrek, als men zo verder rijdt Raakt hij ze op de snelweg kwijt. Gelukkig staat daarvoor een file! Dus gaat het rechtuit naar de stad… Een dame! Op het zebrapad! Nou, dat was even kiele kiele! Ze staat te trillen op ’t trottoir: Haar man was bijna weduwnaar.
6.5
En verder gaat de achtervolging. De mensen springen aan de kant. Een tram die richting Ferdinand Bol ging, Spoedt zich nu naar een gevelwand Waar – door dwars door een ruit te stappen – Een glazenwasser kan ontsnappen (De jongen – hij heeft niets kapot – Gelooft sindsdien ook weer in God). ’t Verkeer is één en al confusie En daar men hier snel is geraakt, Wordt, zeker als je bent gekraakt, Dat gauw een bron van fikse ruzie: Nadat de auto is gekreukt Wordt ook zijn baasje ingedeukt.
6.6
Op één plaats is ’t met recht Kosmokum: Je ziet er volk van aller aard, In welke taal ook uitgesproken: Je gulden is een daalder waard! Voor blank, geel, bruin, vooral voor rooien Valt hier altijd wel wat te plooien. Maar op de kop van de Albert Cuyp Valt nou haast ieder in een stuip Wanneer die rouwkoets langs komt razen. Die niets ontziende dodenrace Vervult elk mens met angst en vrees. Het is gewoonweg kamikaze! Dit is, weet ieder hier beslist, Nu echt het werk van een racist!
6.7
Stadhouderskade op! Met zessen Staan daar toeristen in de rij. Hun dorst naar kennis gaan ze lessen In een vermaarde brouwerij. Voor hun verbaasde ogen knallen De achtervolgden met zijn allen Recht op een truck van twintig ton Die net – helaas – niet remmen kon. Geen voorrang geven blijft een flater! De rouwkoets maakt in volle vaart Een vlucht die nogal opzien baart, De lucht doortollend richting water En komt daar dan – ternauwernood – Tot stilstand op een rondvaartboot.
>inhoud
|