2005-05-01

NAAR DE GRENS VAN HET FILIOQUE

7.
De naam Transylvania is de Latijnse vertaling van het Hongaarse Erdely. Vanuit de Donauvlakte keken ze tegen de beboste West-Karpathen aan en daarachter was dus het land aan de andere kant van het bos (of de berg; de Romeinen gebruikten het woord silva ook vaak voor gebergte). De Roemeense naam is Ardua en het is niet moeilijk om te zien waar zij dat woord vandaan hebben. Toen in de twaalfde eeuw boeren uit West-Duitsland werden uitgenodigd om zich hier te vestigen, ontstonden de steden waaraan we de naam Zevenburgen te danken hebben.
De Romeinen noemden het gebied Dacia naar de overwonnen inwoners van de provincie die ze daar van 107 tot 270 hadden aan de verkeerde kant van de Donau, die met de Rijn en de limes ertussen de echte grens van hun rijk vormde. Nadat Aurelianus de soldaten en kolonisten had teruggeroepen naar de veilige kant van de grens, vind je in de door de Karpaten omsloten kom van Goten, Hunnen, Avaren, Petsjenegen, Slaven (en anderen) graven, wapens, schatten en plaatsnamen terug, maar niets van de Romeinen of de Roemenen.
In 894 verschijnen de Hongaren die geleidelijk het gebied in bezit nemen. Het overgrote deel van de geografische namen is van oorsprong Hongaars. Pas vanaf de twaalfde eeuw is het duidelijk dat er ook Roemenen in dit gebied voorkomen. Hun aantal groeide snel omdat zij als heuvelbewoners minder last hadden van de buitenlandse invallers en omdat er een voortdurende immigratie was van mensen die het in Walachije en Moldavië niet konden harden. Vanaf de achttiende eeuw vormden zij, zoals gezegd, dan ook de meerderheid van de bevolking. Maar ze bleven heel lang bijwoners met weinig zelfbewustzijn. Hongaren en Duitsers wisten wie ze waren. Roemenen wisten alleen dat ze geen Hongaar of Duitser waren.
Dat we deze historische feiten zo goed weten, komt doordat Roemeense schrijvers vanaf het begin van de negentiende eeuw de stelling verkondigden dat de Roemenen de oorspronkelijke bewoners van Transylvanië waren. Dit heel begrijpelijke argument van een onderdrukte bevolkingsgroep lokte een diepgaand historisch onderzoek van Hongaarse kant uit. Alsof een historisch gelijk een hedendaagse onderdrukking rechtvaardigt. Je kunt van Clio een muze maken of een hoer. Daar doet ze niet moeilijk over, zoals bij talloze geschiedschrijvers blijkt.
Dat de Hongaren de Roemenen nog steeds niet overtuigd hebben, blijkt bij ons bezoek aan het Nationaal Historisch Museum van Transylvanië. Het bevindt zich op twee los van elkaar staande verdiepingen in een negentiende-eeuws gebouw zoals er zo veel in Cluj zijn te vinden. Aan de straatkant gesloten op de toegangspoort na. Binnen leiden brede trappen naar buitengalerijen waardoor je bij de verschillende werk- of woonruimten kunt komen. Dit soort gebouwen vormt een haast vanzelfsprekend decor voor spannende films.
De inrichting van het museum voldoet uiteraard niet aan onze maatstaven. Álles wat gevonden is, wordt tentoongesteld en dat versterkt de stoffige, overvolle indruk die het geheel van vitrines, uitstalkasten en wandmateriaal toch al geeft. Maar een museum van een museum is ook al leuk, zoals ons Teylers in Haarlem bewijst. Het enige dat het genot van ons bezoek beperkt is het feit dat alle opschriften en verhelderende teksten uitsluitend in het Roemeens zijn gesteld. Maar, wat wil je ook in een nationaal museum?
We laten de details dus de details en beginnen de wandeling die ons van de geologische vorming van het gebied via oergeschiedenis en oudheid bij de moderne tijd brengt, dat wil zeggen de hoogste verdieping waar met moderne(!) vitrines en levendige wandschilderingen aan het Roemeens nationaal herleven in 1848 en 1849 vorm wordt gegeven.
Misschien doe ik de inrichters onrecht, maar volgens mij komen de Hongaren alleen maar voor op een wandkaart als één van de vele volkeren die het gebied na 300 NC zijn binnengevallen. Van Duitsers helemaal geen spoor, terwijl die toch in de Middeleeuwen geen onbelangrijke rol in Klausenburg hebben gespeeld.
Gelukkig is het historisch museum in Brasov, dat we later bezochten, heel anders. Dat geeft een fris beeld van het verleden van Kronstadt waarin uitgebreid wordt ingegaan op bijvoorbeeld de oude gilden en ambachten, de contacten met de buitenwereld en het sociale en culturele leven in de negentiende eeuw. Dat dat allemaal vooral een Duitse en Hongaarse aangelegenheid was, wordt met één blik duidelijk. Men heeft er echt zorg aan besteed. En dan te bedenken dat oudtijds de Roemenen Kronstadt zelf maar op één dag van het jaar mochten binnenkomen! Ze konden zich alleen buiten de poort vestigen in de wijk Schei die nu een extra bezienswaardigheid van Brasov uitmaakt.

Ze moeten in Cluj dus nog veel leren. Je hebt de indruk dat ze in heel Roemenië nog veel moeten leren. Het verleden is de Roemenen daarbij niet zo erg behulpzaam. Want hoe kun je nou trots zijn op Vlad III Tepes, Vlad de spietser oftewel Draculea, de zoon van de draak, die model stond voor de Dracula van Bram Stoker? Overigens kom je die wel in het hele land tegen. Die andere draak, Ceausescu, is daar voor verantwoordelijk. Hij poetste ter wille van de nationale glorie en het toerisme alle plaatsen op die maar even wat met Tepes te maken hadden gehad. Van het kasteel van Bran, dat door de stad Brasov was gebouwd op een bergpas voor de verdediging en de tolheffing, werd dus een attractie gemaakt waarbij suppoosten plotseling uit kasten sprongen enzovoort. De reisboekjes vertellen daar altijd bij dat deze praktijken stopten toen een Amerikaanse toerist daardoor een dodelijke hartaanval kreeg. (Ditzelfde verhaal wordt overigens ook verteld van het kasteel op de Borgoi-pas in het noorden).
Van Vlad III, die heerser over Walachije was in 1448 en van 1456 tot 1463, wordt verteld dat hij 40.000 tot 100.000 mensen heeft terechtgesteld., de meesten door ze te spietsen op staken waardoor ze een langzame dood stierven. Hij is in Transylvanië geboren toen zijn vader daar in ballingschap verbleef. In Sighisoara kun je eten in zijn geboortehuis. Je wordt er bediend door kelners die hun uiterlijk naar zijn afbeelding hebben gemodelleerd (lange hangsnorren en hun nekharen in een staartje). Maar ook elders maken ze dankbaar gebruik van de legende. In Turda aten we onze berebiefstuk in een hotel dat leek op een Hollywoodkasteel voor de volgende Stokerfilm. En verder kun je overal Draculahemdjes, Draculapetjes, Draculamokken en ga zo maar door kopen.
Maar je moest wel Ceausescu heten om er een nationaal symbool in te zien.
Ook de andere Roemeense voorbeelden van vóór de negentiende eeuw zijn weinig indrukwekkend behalve als bron van inkomsten voor beeldhouwers en bronsgieters. Michael Viteazul (de Sterke) bijvoorbeeld, die even één jaar zowel over Walachije en Moldavië als over Transylvanië heerste. Een volstrekt incidentele gebeurtenis, aangezien het vervolg daarvan bijna honderdtwintig jaar op zich liet wachten.
Pas in de negentiende eeuw wordt het wat anders, maar dat is natuurlijk toch wat mager voor mensen die van de Romeinen afstammen. Trouwens, de geschiedenis van het koninkrijk Roemenië is ook geen zaak om trots op te zijn: verkeerde koningen, verkeerde politieke bewegingen, verkeerde buitenlandse vrienden. Maar soms wel met onverdiende mazzels, zoals de afloop van de Eerste Wereldoorlog of het net op tijd inruilen van Nazi-Duitsland voor Sovjet-Rusland.
Waarom zou je trouwens trots moeten zijn op je verleden? Die terechte vraag doet overigens niets af aan de overal gevoelde behoefte. (Tucholsky: Worauf man in Europa stolz ist: Deutscher zu sein; Franzose zu sein; Engländer zu sein…usw. Kein Deutscher zu sein; Kein Franzose zu sein; Kein…usw.) Nederlanders ontkenden altijd die behoefte te hebben.(In de diepste overtuiging dat we een roemrijk verleden hádden. Daarop te wijzen vonden we onbescheiden, een eigenschap die we (naar onze bescheiden mening) niet bezaten. Tegenwoordig ligt dat wat anders. Nu moeten de nieuwe inwoners van ons land zich nadrukkelijk op de hoogte stellen van de feiten die wijzelf niet meer kennen).
Het eenvoudigste antwoord op de bovengestelde vraag is dat het verleden van de groep waarmee we ons verbonden voelen, belangrijk is voor ons zelfrespect, ja als aanvulling noodzakelijker wordt naarmate ons eigen aandeel daarin kleiner is. Bepaalde feiten moeten dan ook verdonkeremaand worden en als dat niet gaat, overmeesterd zoals de Duitsers dat zo fraai noemen.
Dus: Wat ben je? Het land van Schiller en Goethe? Van Dichter und Denker? (van Richter und Henker?) Het land van Rembrandt en Erasmus? Het land van Sint Stefan en Petöfi? Het land van Dracula en Ceausescu? Hoe definieer je jezelf?


-
En alles is decor voor Dracula:
langs slinks zich wentelende stegen
omhoog naar gisse horeca,
waar drieste snorren ons verplegen
in filmgeniek bejaarde panden,
gelagkamers met kerkerwanden
en zwaar, macaber meubilair.

Op bergpassen staan solitair
kastelen klaar voor de toerist,
op Tepes’ kille faam gespitst,
die huiverend zijn weg mag zoeken
langs loze, onverhoedse hoeken.

De griezelige bevestiging:
hoe líever ons denkbeeldigheid
dan werkelijke herinnering
aan menselijke bloeddorstigheid.


-
Jóuw ogen die de wereld zien,
jóuw woord, jóuw oordeel: fout of goed.
Dus vraag je steeds of ’t zo moet.
Of je niet anders kan misschien?


-
Geschiedenis is een hol trappenhuis
dat spoort naar kabinetten vol bewijzen.
Wij komen voor en op. Wij rijzen
in de tijd. Wij vinden vaders, taal en thuis:
de wortels van een roze zelfbesef
(de schaduw van de ander geeft reliëf).

Als wij niet zoeken, moeten wij wel dwalen.
Als wij niet worden, hebben wij te zijn.

Dan maar bewapend met een paar verhalen,
steeds weer onszelf verliezend,
op weg door de woestijn.

>inhoud



  Website gebouwd door intronet